Onze columniste Anne-Marie ten Broeke vertelt waarom het beeld dat in de media is onstaan over de kosten van jeugdzorg niet overeen komt met de werkelijke feiten:

Eerst in de politiek, vervolgens in de pers en langzaamaan ook in de ogen van onze burgers is een beeld ontstaan dat zorg en welzijn steeds vaker worden ingeschakeld en daarmee onbetaalbaar worden. Hier is mijns inziens sprake van een misinterpretatie van feiten.

Ten eerste wil ik refereren aan een column waarin ik eerder anekdotisch beschreef tot welke trajecten gesegregeerde zorg kan leiden; iedere keer weer een kort traject en een nieuwe inschrijving. Ieder kind in een gezin moet apart worden ingeschreven, ook als het gaat om gezinsproblemen. Het aanbod is opgebouwd uit  “modules” en iedere modele wordt apart geteld als aanmelding. Een gezin met drie kinderen kan, met gezinsbegeleiding, een cursus voor één persoon, een onderzoek voor één persoon, ambulante ondersteuning en een nazorgcontact zomaar op tien of meer aanmeldingen staan en dat binnen een jaar tijd. En dan zijn ze niet verhuisd, van school gewisseld of hebben ze om bedenktijd gevraagd (daarbij wordt de aanmelding afgesloten). Want op die manier tellen de inschrijvingen dubbel. Dit zijn allemaal regels die op voorschrift van de financier zijn ingesteld.

Kies voor een andere manier van registratie waardoor je een reëel beeld krijgt!

Ten tweede vraag ik mij af of de kosten voor deze hulp nu stijgen door de kosten voor inhoudelijke hulp of door al de ingestelde “randinstituties”. Recent was ik in een gebouw voor hulpverlening en raakte totaal de draad kwijt. Waar ik op zoek was naar een collega hulpverlener kwam ik kantoren tegen met externe controllers, interne controllers, administrateurs, raden van toezicht, bestuurders, sectormanagers, divisiedirecteuren, kwaliteitsmedewerkers, registratieafdelingen, accountants, tellers, delers, worteltrekkers en machtsverheffers. Al deze kamers voorzien van een extra ruimte voor het secretariaat.
Ik zou graag eens horen hoe vijf tot vijftien jaar geleden de verhouding tussen de kosten van de inhoudelijke hulp en de overhead waren. Ik weet dat het nu rond de 30% ligt. Dat is geen keus van een instelling, dat is het resultaat van vragen van financiers, controlesystemen, ministeries, afnemers etc.
In de publieke discussie mis ik deze beide componenten. Als we daar geen openbaarheid aan geven, lijkt het aan onze gezondheid en hulpvraag te liggen, maar bij zorgvuldige telling zou er wel eens een heel ander beeld kunnen ontstaan.